Bij de voetbal is het winterstop, maar de club heeft een kleine interne competitie voor de E-teams georganiseerd. Alle teams door elkaar gemixed tot nieuwe teams en in poules van 4 worden elke zaterdag nu wat wedstrijden gespeeld. Dus staan we weer langs de lijn in de kou. Maillot onder de broek, wollen sokken aan en dikke sjaal om. Gelukkig schijnt de zon. Als ik bij het veld aankom is de wedstrijd al in volle gang. De jongste dartelt over het veld en staat lekker te verdedigen. Met 3-2 voorsprong gaan ze de rust in. Dan wordt hij aangewezen om op doel te staan. Hij is geen keeper, maar goed, als de trainer zegt dat iedereen een helft moet keepen, dan doet hij zijn taak. De verdediging staat echter te pitten en regelmatig verschijnen 3 aanvallers vrij voor het doel. Hij probeert te redden wat er te redden valt, maar tegen zon overmacht kan hij niet op. Na twee doelpunten neemt één van de andere spelers het doel over. Maar dan krijgt mijn zoon een bal in zijn gezicht. Dat komt hard aan met dit koude weer. Hij wordt maar weer op doel gezet, maar gelijk is er ook weer helemaal geen verdediging en weer krijgt hij de ballen om zijn oren en natuurlijk het daarbij horende commentaar van zijn tegenspelers. Ik zie het koppie al naar beneden hangen en de hand gaat regelmatig naar de ogen. Ik twijfel of ik naar hem toe moet lopen of dat ik hem even moet laten gaan, maar dan is de wedstrijd afgelopen. Hevig telerugesteld en in tranen komt hij het veld af. Tja, met 3-2 voorstaan en dan met 3-10 verliezen is niet niets. Dat de aanvallers niet gescoord hebben in de tweede helft en dat de rest van het team ook zijn verdedigende taak niet al te serieus nam en dat hij dus niet de schuld is van deze nederlaag wil niet tot hem doordringen. Hij heeft gewoon die 8 ballen doorgelaten en dat hebben zijn medespelers hem ook laten merken.
Thuis volgt weer een peptalk. Vaders heeft het even gehad, want we zeggen zo vaak dat hij niet zo over zich moet laten lopen, maar ja – het zit nu eenmaal in dat jochie. Wat moeten wij doen als ouders? En weer vertellen we hem dat hij meer moet terugbekken. Dat (in het voorbeeld van het voetbal) als hij alleen drie aanvallers voor zijn neus krijgt hij dan gewoon de verdedigers ter verantwoording moet roepen. Dat hij ze moet zeggen dat zij nu maar eens goed moeten gaan verdedigen, want dat er veels te veel mensen vrij voor het doel komen en dat zij daarin dus de fout in gaan. En weer begint hij te huilen, want ‘Dit doe ik dus ook al fout’. Nee, lieve schat. Jij doet dit niet fout, dat mag je ook niet denken. Je moet niet denken dat als er iets niet goed gaat, dat jij daar dan de schuld van bent. Je moet ook naar andere kijken. Niet alles zo aantrekken. Rug recht, kin omhoog en terug in de aanval.
Maar het zit niet in hem. Elk foutje, hoe klein dan ook, rekent hij zichzelf zo ontzettend aan. En het is er niet uit te krijgen.
Sfeer in de klas
Soms kan de samenstelling van de groep zo zijn dat er gewoon geen goede sfeer kan ontstaan. Niemand die er de vinger op kan leggen waar het aan ligt, maar de sfeer in de groep is ronduit slecht te noemen. Vriendschappen tussen jongens en meisjes konden opeens niet meer, want dan kwam er commentaar uit de groep. En natuurlijk waren de kinderen gevoelig voor de mening van de groep. Niet meedoen…dan viel je erbuiten. Wat doe je daar als ouder en als leerkracht aan. Niemand in de groep hoeft elkaars beste vriendje te zijn, maar dat kinderen niets durven te doen, niets durven te zeggen, omdat ze bang zijn dat ze dan daarop door een paar klasgenoten worden aangesproken, dat angst regeert, dat is erg en dat moet zo snel mogelijk worden opgelost. De kinderen moeten zich veilig voelen in de klas. Kinderen moeten leren voor hun mening uit te komen. Maar als ze dat niet durven, omdat ze bang zijn erbuiten te vallen is dat erg. Dan stopt een stukje ontwikkeling.
Een en ander is afhankelijk van de leerkracht van de groep. Hoe veel ziet deze en hoe sterk is deze. Er zijn leerkrachten die het wel zien gebeuren, maar niet de kracht hebben naar de groep toe om er ook maar iets aan te veranderen. Allerlei pestprojecten worden door kinderen niet herkend. Ze vinden het heel erg wat er in de voorbeelden gebeurt, maar betrekken dat nog niet op zichzelf. Als leerkracht moet je dat zien en kunnen aanpakken en als dat niet alleen lukt, is er altijd nog iets als de schoolbegeleidingsdienst, die als onafhankelijke de boel kan inventariseren en de kinderen erop aanspreken. En door een klein incident kunnen kinderen er zich opeens bewust van worden wat voor een effect hun handelen kan hebben. Wat de een ziet als een grapje, kan bij een ander heel hard overkomen. Kinderen moeten zich weer veilig voelen en ook durven aangeven wat ze niet prettig vinden. In de groep, alleen tegen de juf of meester of via een briefje, anoniem in een brievenbus.
Kinderen moeten bewust zijn van wat ze doen, zeker in de hogere groepen, waar toch van ze verwacht mag worden dat ze het effect van hun daden een beetje kunnen inzien.
EHBO
Vorige week was het al een item bij Bij ons thuis . De EHBO op scholen is slecht geregeld. Teleac/NOT en het Oranje Kruis concludeerden dit na een steekproef. Via Consument en Veiligheid is er een aantal jaren geleden een methode ontwikkeld “Veiligheid op school”, waarin het ontruimingsplan, de huisregels en brandveiligheid aan de orde komen. Maar geen EHBO dus. De Volkskrant heeft vandaag een klein stukje over dit onderwerp. De laatste regels: Vorig jaar heeft de Arbeidsinspectie vierhonderd basisscholen geïnspecteerd en daar kwamen volgens de woordvoerster niets verontrustends uit.
Ik ben wel benieuwd waar zo’n inspecteur dan naar kijkt, want ik vind dit eigenlijk wel heel verontrustend.